Het was verbazend eenvoudig. Plots stond de wereld voor mijn deur. Twee jonge gasten van Ethiopië en Eritrea. Ze moesten vooral dringend naar de wc, zeiden ze lachend. En daar stonden we wat onbeholpen te draaien. We lachten verlegen, schudden handjes. Toen ik hen wat zelfgemaakte Dahl voorschotelden, werd het ijs wat gebroken. Dat hadden ze ook in hun land, maar dan met een andere -moeilijke- naam.
Ze vertelden een beetje, in stukjes, dat ze al maanden in het park zijn. ‘But that’s okay miss, we are young and strong, we will never give up’. Ik moest een krop in mijn keel wegslikken, maar was vooral onder de indruk van hun moed, en doorzettingsvermogen. Ze hadden verder niets nodig. Enkel wifi, en één van beiden vroeg of ik misschien een pyjama had? Ik gaf een veel te grote short en T-shirt van Antoine, ‘perfectly my size’ zei hij lachend.
De volgende ochtend was het best gezellig aan de ontbijttafel. Ze dronken vooral thee met veel suiker en aten -zo goed als droog- brood. We wisselden wat muziek uit en lachten en dansten een beetje. Antoine ging nog snel tandenborstels voor hen kopen, want dat hadden ze niet bij. Ze hadden niets bij, geen bagage, geen bezittingen. En dan sta je daar, jezelf dood te schamen voor al onze luxe, voor ons gat dat in de boter is gevallen.
Toen ze vertrokken zeiden ze danku in alle talen, maar vooral met hun ogen. Vermoeide maar dappere ogen. We bleven wat verdwaasd achter, wetende dat er niets opgelost is. Maar er is zoveel dat niet in onze handen ligt. Het enige dat we kunnen, is elkaar de handen reiken. Luisteren. Elkaar in de ogen kijken. Van mens tot mens, stapje per stapje, erin geloven en het goede blijven zien. Omdat we allemaal mensen zijn.”